Subsidieregeling

(versie 12 maart 2024)

1. Doel van de Stichting Oud-Katholiek Studiefonds

1.1. Volgens haar statuten heeft de stichting tot doel studiebeurzen en andere financiële bijdragen te verstrekken voor de opleiding van geestelijken en theologen van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland.

1.2. Voor zover de financiële middelen van de stichting het toelaten, kunnen ook financiële bijdragen voor nascholing van oud-katholieke geestelijken en theologen worden verstrekt.

1.3. Over de toekenning van bijdragen wordt beslist door het bestuur van de Stichting Oud-Katholiek Studiefonds (hierna te noemen: het bestuur).

2. Subsidiabele kosten

2.1. Structurele kosten van studenten

2.1.1. Een subsidie kan worden verleend in structurele studiekosten van studenten, dat wil zeggen: inschrijf- en collegegelden, kosten van studieboeken en materiaal, reiskosten, zo nodig in beperkte mate elementaire kosten van levensonderhoud.

2.1.2. In aanmerking voor deze vorm van subsidie komen studenten die zijn ingeschreven aan het Oud-Katholiek Seminarie met het doel het kerkelijk examen af te leggen. Deze studenten dienen bereid te zijn na voltooiing van hun studie binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland werkzaam te zijn, indien de mogelijkheid daartoe aanwezig is (zie 5).

2.1.3. Opdat de te verlenen subsidies per aanvrager niet te veel verschillen, hanteert het bestuur per student een maximumbedrag van € 8.000 voor de gehele studieperiode. In uitzonderlijke en goed onderbouwde gevallen kan het bestuur dit bedrag aanvullen tot € 11.000 per student. In gevallen waarin het maximumbedrag duidelijk ontoereikend is om de opleiding te voltooien, kan een renteloos voorschot worden verleend (zie 3.3 en 5).

2.2. Incidentele kosten van studenten en docenten

2.2.1. Voor zover de financiële middelen van de stichting het toelaten en voor zover het bestuur hiertoe besluit, kan een subsidie worden verleend in incidentele studiekosten van studenten en docenten, bijvoorbeeld ten behoeve van studiereizen van het Oud-Katholiek Seminarie, relevante cursussen en congressen, abonnementen op relevante tijdschriften, zanglessen.

2.2.2. Voor studenten dienen deze activiteiten bij te dragen aan hun vorming en opleiding tot geestelijke en/of theoloog van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Voor docenten dienen deze activiteiten onderdeel uit te maken van de uitoefening van hun docentschap.

2.3. Overige studiekosten

2.3.1. Voor zover de financiële middelen van de stichting het toelaten en voor zover het bestuur hiertoe besluit, kan een subsidie worden verleend in kosten van nascholingen, postacademische studies en promoties van oud-katholieke geestelijken en theologen.

3. Subsidieaanvraag

3.1. Subsidies als bedoeld onder 2.1 moeten worden aangevraagd vóór aanvang van de periode (doorgaans een studiejaar) waarop zij betrekking hebben. Ook subsidies als bedoeld onder 2.2 en 2.3 moeten worden aangevraagd voordat de uitgaven plaatsvinden.

3.2. De subsidie wordt aangevraagd bij het bestuur, via het bestuurslid dat als coördinator optreedt. De aanvraag geschiedt middels een brief die het karakter draagt van een verzoek (dus niet van een mededeling of een declaratie). De aanvraag dient te bevatten:

  • persoonlijke gegevens (naam, adres, woonplaats, geboortedatum, telefoonnummer, e-mail adres, banknummer);

  • gegevens over de theologische opleiding waarvoor een bijdrage wordt gevraagd (naam en vestigingsplaats van de instelling, studiejaar, examen dat wordt voorbereid,

  • onderwerp/specialisatie van de studie, voortgang); een bewijs van inschrijving aan deze theologische opleiding moet bij de aanvraag worden meegestuurd;

  • mededeling van het feit dat men al dan niet lid is van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en al dan niet is ingeschreven bij het Oud-Katholiek Seminarie;

  • een begroting van de kosten waarin een bijdrage wordt gevraagd; een motivering van de aanvraag.

3.3. Indien een student een renteloze lening wil aanvragen, moet hij/zij daarvoor bovendien een aanvraagformulier invullen, dat via de coördinator verkrijgbaar is. Op basis daarvan kunnen de student en de stichting een schriftelijke overeenkomst van geldlening sluiten (zie 5).

4. Behandeling van de subsidieaanvraag

4.1. De coördinator legt de aanvraag voor aan het bestuur. De aanvraag wordt door het bestuur vertrouwelijk behandeld.

4.2. Zo nodig benadert de coördinator of een ander bestuurslid de aanvrager persoonlijk om een toelichting. Daarbij kan bijvoorbeeld worden verzocht om:

  • de naam van een referent uit de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, uit het College van Docenten van het Oud-Katholiek Seminarie of van de onderwijsinstelling waaraan de aanvrager studeert;

  • gegevens over de financiële situatie (zoals de inkomenspositie) van de aanvrager;

  • het bijhouden en aantoonbaar maken van de te subsidiëren kosten.

4.3. Het bestuur beslist over de aanvraag met gewone meerderheid van stemmen. De coördinator stelt de aanvrager schriftelijk in kennis van het genomen besluit. Indien het besluit positief is, verzoekt de coördinator de penningmeester het vastgestelde bedrag uit te keren.

5. Terugbetaling van subsidies en renteloze voorschotten

5.1. Subsidies als genoemd onder 2.1 en 2.3 dienen over het algemeen voor de helft te worden terugbetaald

  • wanneer de student zijn/haar studie niet voltooit;

  • wanneer de student binnen vier jaar na voltooiing van zijn/haar studie elders gaat werken, ondanks werkmogelijkheden binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op het niveau van zijn/haar opleiding.

5.2. Renteloze voorschotten dienen altijd te worden terugbetaald, tenzij er redenen bestaan die het bestuur doen besluiten tot vervallenverklaring van de schuld.

5.3. De terugbetalingsregeling start op 1 januari volgend op de einddatum van de opleiding of de periode waarover de subsidie of het voorschot is toegekend en uitgekeerd. Vervolgens is er een aanloopfase van 2 jaar; in deze periode hoeft niet terugbetaald te worden (dit mag natuurlijk wel). Vervolgens start de aflosfase van in principe 10 jaar, waarin per maand een bedrag gelijk aan de totale schuld gedeeld door 120 (10 jaar x 12 maanden) dient te worden afgelost. Het minimumbedrag dat per maand moet worden afgelost bedraagt € 10.

5.4. In geval van aflossingsproblemen treedt degene die moet aflossen in overleg met het bestuur. Op basis van informatie over het inkomen kan het bestuur besluiten het aflossingsbedrag per maand te verlagen.

5.5. De schuld zal in het algemeen zijn afgelost 10 jaar nadat met aflossen is begonnen. Wanneer dit niet het geval is, kan de aflosfase bij wijze van uitzondering maximaal 15 jaar omvatten.

6. Voorlichting aan de studenten

De studenten van het Oud-Katholiek Seminarie worden via de website van het studiefonds op de hoogte gesteld van de subsidiemogelijkheden en van de wijze waarop een aanvraag bij de coördinator kan worden ingediend.

Daarnaast is er de website van het seminarie met informatie over de studie.

Algemene informatie over de Oud-Katholieke Kerk is te vinden op de website van de landelijke kerk.